De norm beschrijft de eisen voor thermisch beschermende handschoenen. De beschermende handschoen moet de drager beschermen tegen geleidingskoude en contact met koude oppervlakken. De norm geeft ook informatie over de waterbestendigheid.
ABC
Geleidingskoude (A)
Voor de meting wordt een handmodel verwarmd tot 35 °C. De handschoen wordt over dit handmodel getrokken. Het prestatieniveau is gebaseerd op de energie die nodig is om deze temperatuur te handhaven (30-35 °C).
Hoe meer energie er aan de handschoen kan worden geleverd zonder de temperatuur buiten de handschoen te verhogen, hoe beter de isolerende eigenschappen van de handschoen.
Contactkoude (B)
Een verwarmde en een gekoelde plaat worden gescheiden door het handschoenmateriaal. De basis is opnieuw de energievoorziening die aan de verwarmde plaat kan worden geleverd zonder een temperatuurverandering in de gekoelde plaat te veroorzaken.
Waterdichtheid (C)
Niveau 1 staat voor waterdicht, niveau 0 voor waterdoorlatend. Niveau X betekent niet getest. De waterdichtheid heeft betrekking op de handpalm en de handrug.
Het werk dat gedaan moet worden is bepalend voor de selectie van de juiste handschoenen in koude omgevingen of voor de benodigde isolatie.
Hoe hoger de activiteit van de werknemer in koude omgevingen, hoe meer energie hij zal leveren aan de ruimte binnen in de handschoen, de ruimte die moet worden beschermd.
Als de werknemer echter nauwelijks beweegt, of het werk geen fysieke activiteit vereist, is meer isolatie vereist.